Geschiktheid grondwaterstand verdrogingsgevoelige landnatuur, 2018

Terreinen met te lage grondwaterstanden worden als matig of slecht beoordeeld; de condities zijn niet geschikt voor het halen van de gewenste natuurkwaliteit. Deze matige en slechte condities komen verspreid voor in het hele land en in alle ecosysteemtypen. Vooral moerassen, natte graslanden en natte heiden hebben een te lage grondwaterstand en zijn verdroogd. Hoewel het aandeel natte bossen en natte duinen klein is qua oppervlak is het grootste deel daarvan wel ten minste in enigermate verdroogd.

Verdroging in met name graslanden en moeras

Op veel plaatsen is de grondwaterstand verlaagd voor landbouw en bewoning of door waterwinning. Daardoor is ook in natuurgebieden de grondwaterstand gedaald en zijn deze gebieden verdroogd. Te lage grondwaterstand in het voorjaar is een belangrijke oorzaak voor de achteruitgang van zeldzame soorten in ecosystemen.

De landelijke trends in de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG; 1999-2018) zijn stabiel in (half)natuurlijk grasland en open duin. In heide en moeras zijn de trends licht dalend, evenals in bos. Vooral in moerassen daalt de grondwaterstand waardoor de beschikbaarheid van vocht in de bodem voor planten afneemt en er verdroging optreedt. Een mogelijke verklaring voor de afname in vochtbeschikbaarheid, samen met een afname in voedselbeschikbaarheid in moeras, is het proces van natuurlijke successie en veroudering. Door de stapeling van organisch materiaal daalt de grondwaterstand en neemt de invloed van regenwater toe. Het moeras wordt daarom wat droger, voedselarmer en krijgt een lagere zuurgraad.

Ruim 10 procent van het totaal areaal natuur, circa 40 procent van het verdrogingsgevoelige areaal, is verdroogd (in termen van te lage grondwaterstand). Locaties waar de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) momenteel als onvoldoende wordt beoordeeld, liggen vooral op de zandgronden. Het zijn met name beheertypen natte heide, natte gras- en hooilanden, vochtig duinvalleien en vochtige bossen die gevoelig zijn voor verdroging en vaak ook daadwerkelijk verdroogd zijn. Door vernattingsmaatregelen zijn er ook gebieden waar de verdroging is verminderd of opgeheven. Voorbeelden daarvan zijn het Bargerveen, het Haaksbergerveen, het Korenburgerveen en het Wooldse veen. Hoewel nog niet alle milieucondities op orde zijn, hebben grootschalige hydrologische ingrepen in deze gebieden er voor gezorgd dat de grondwaterstand is verbeterd waardoor de vegetatie zich herstelt.

Voorkomen planten indicatief voor heersende milieucondities

Door rechtstreekse metingen aan bodem en water kan worden vastgesteld in welke mate veranderingen in de milieucondities optreden en of huidige condities geschikt zijn voor een duurzaam voorkomen van de ecosystemen. Meetgegevens zijn echter beperkt beschikbaar. Indirect kunnen de milieucondities ook geschat worden aan de hand van (veranderingen in) de aanwezigheid van plantensoorten. Planten stellen namelijk specifieke milieueisen aan hun voorkomen. De aangetroffen vegetatiesamenstelling in een gebied is daarmee indicatief voor de heersende milieucondities op standplaatsniveau. Complicerend daarbij is dat de vegetatie later reageert op veranderingen in emissies dan bijvoorbeeld luchtconcentratie of bodemchemie. Het is mogelijk dat verbeteringen in de vegetatiesamenstelling uitblijven en soms zelfs verslechteren, doordat de milieudruk nog te hoog is en de laatste jaren niet meer daalt.

Provincies en terreinbeheerders hebben in de 'Werkwijze monitoring en beoordeling' (van Beek et al., 2018) vastgelegd hoe de milieucondities kunnen worden bepaald. Vooruitlopend op een eerste meting door de provincies brengen deze en de twee onderstaande indicatoren de huidige milieucondities in beeld. Voor uitspraken over de geschiktheid van de milieucondities (goed, matig, of slecht) is een vergelijking van de huidige situatie gemaakt met de eisen die de kenmerkende vegetaties van beheertypen aan deze condities stellen (NB. zie de Technische toelichting onderaan voor een methodische kanttekening hierbij).

Resultaten van beleid tegen verdroging

In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) en de EU-biodiversiteitstrategie. Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door het natuurnetwerk te realiseren en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen om water- en milieucondities te verbeteren.

Om verdere verdroging te voorkomen en de hydrologie te herstellen, heeft het Nederlandse beleid sinds 1989 verschillende regelingen getroffen. Eerst via het subsidieprogramma Effectgerichte Maatregelen (EGM), en afgelopen jaren via het subsidie SKNL en het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Uit eerdere inventarisaties van verdroging door het Interprovinciaal Overleg en het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (IPO/RIZA, 2005) en uit de voortgangsrapportages van het Investeringsbudget landelijk Gebied (ILG) bleek echter dat de voortgang van verdrogingsbestrijding traag verliep en uitvoering achterbleef bij de taakstelling. Dit kwam onder andere doordat er eerst gronden aangekocht moesten worden voordat het waterpeil kon worden verhoogd. Daarnaast bleek het draagvlak om de maatregelen uit te voeren een probleem, omdat de consequenties van de watermaatregelen voor het landgebruik groot zijn (bijvoorbeeld natschade door peilverhoging).

Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact (EZ, 2013) de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk te behouden door voldoende regulier natuurbeheer en te verbeteren door extra inspanningen te richten op (tijdelijke) herstelmaatregelen om water- en milieucondities te verbeteren. Veel van de herstelmaatregelen zijn niet alleen gericht op het afvoeren van nutriënten, maar ook op bestrijding van verdroging en verzuring. De beschikbaarheid van voedingsstoffen is niet alleen afhankelijk van de huidige depositie van stikstof maar ook van de verdroging en van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Als gevolg van stikstofdepositie treedt verzuring van de bodem op in natuurgebieden waardoor planten- en diersoorten uit dat gebied achteruit gaan of verdwijnen. De zuurgraad kan ook worden beïnvloed door veranderingen in de waterhuishouding, bijvoorbeeld als de toevoer van basenrijke kwel wegvalt of door ophoping van organische stof in de humuslaag. Verzuring, vermesting en verdroging zijn milieufactoren die elkaar beïnvloeden en kunnen versterken.

Bronnen

  • IPO/RIZA (2005). Verdrogingskaart 2004 van Nederland. Landelijke inventarisatie van verdroogde gebieden en projecten verdrogingsbestrijding. IPO publicatie nr. 260, Den Haag: Interprovinciaal Overleg en Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling.
  • EZ (2013). Kamerbrief Natuurpact. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Den Haag.
  • Van Beek, J.G, R.F. van Rosmalen, B.F. van Tooren & P.C.van der Molen (2018), Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS. Utrecht: BIJ12

Deze indicator is afkomstig van het Compendium voor de Leefomgeving (CLO). Voor de volledige indicator en eventueel een actuelere versie kunt u deze indicator in het CLO bezoeken.