Migratiemogelijkheden voor trekvissen, 2022

Trekvissen konden vanuit zee of de grote rivieren slechts weinig beken en polderwater bereiken door de aanwezigheid van stuwen en gemalen. Met de aanleg van vispassages zijn een groot aantal rivieren, beken en boezemwateren weer bereikbaar, maar veel polderwateren nog niet.

Bereikbaarheid voor trekvissen nog slecht gesteld

Voor veel vissoorten is de migratie tussen verschillende wateren belangrijk voor de verschillende stadia in hun leven. Bekende voorbeelden zijn trekvissen die van zee naar kleine beken trekken, maar vismigratie is ook belangrijk tussen grote en kleine rivieren of tussen polder- en boezemwater. Obstakels zoals stuwen, waterkrachtinstallaties en gemalen beperken de migratie aanzienlijk. Op dit moment is bij 60% van de knelpunten al een vispassage aangelegd.
De grote rivieren zijn bereikbaar via het IJsselmeer, de Nieuwe Waterweg, de Eems en Westerschelde. De barrières in de Afsluitdijk vormen wel een eerste hindernis maar met aangepast schut- en spuisluisbeheer en een vispassage (Den Oever) is al enige migratie mogelijk. In 2020 is gestart met de aanleg van de vismigratierivier in de Afsluitdijk, deze zal in 2024 gereed zijn. Met deze maatregelen kan in potentie een groot deel van de Nederlandse wateren weer bereikbaar worden voor soorten die vanaf zee migreren.
Het Haringvliet was sinds 1970 afgesloten van de Noordzee, maar sinds 2019 is door de uitvoering van het Kierbesluit weer vismigratie mogelijk tussen de Noordzee en het Rijn-Maasstroomgebied. Het Kierbesluit zorgt voor een beperkt getij in het Haringvliet maar dit is alleen mogelijk bij voldoende aanvoer van zoet water via de Rijn.
De Rijn en de Maas zijn sinds 2007 geheel bereikbaar voor trekvissen door de aanleg van vispassages bij de grote stuwen. Voor de grote rivieren is een onderscheid gemaakt naar stroomopwaartse en stroomafwaartse migratie. Door de aanleg van waterkrachtcentrales en stuwen kan de stroomafwaartse migratie een probleem zijn, zoals bij de Maas. Migrerende jonge zalm (smolts) en paling gaan met de hoofdstroom mee en gaan daardoor door waterkrachtcentrales, waar een grote sterfte optreedt.
In de regionale wateren zijn 1600 vispassages aangelegd en 1100 barrières hebben nog geen vismigratievoorziening. Een deel van de beken is nu bereikbaar vanaf zee of IJsselmeer. Jaarlijks worden ongeveer 100 vispassages aangelegd.
De peilgebieden zijn de polders van het lage deel van Nederland. In deze polders wordt het water uitgemalen naar de boezemwateren. De boezemwateren zijn vaak wel bereikbaar, maar de polderwateren vaak nog niet.

Beleidsdoelen

De Kaderrichtlijn Water stelt ecologische doelen voor oppervlaktewater, waarbij ook doelen voor de visstand zijn uitgewerkt. Om deze doelen te bereiken is de verbetering van de vismigratie een van de randvoorwaarden. Deze doelen dienen in 2027 gerealiseerd te zijn. Met de uitvoering van de KRW-maatregelen is de verwachting dat voor de stroomminnende vissen een aanzienlijk deel van de waterlichamen bereikbaar zullen zijn in 2027. Daarentegen zijn er ook veel stuwen en gemalen waarvan nog niet bekend is of er een vispassage in 2027 zal zijn gerealiseerd.
De paling is een migrerende vis waarvoor migratie nodig is tussen zee, overgangswateren en grote en kleine rivieren en sloten en meren. Voor de paling is de bereikbaarheid van sloten en boezemwateren belangrijk. De Europese Aalverordening (Europese Unie, 2007) heeft als doel dat 40% van de geslachtsrijpe paling weer terug kan keren naar zee. Hiervoor zijn veel maatregelen nodig voor de verbetering van de migratie en de vermindering van de sterfte bij waterkrachtcentrales.

Migratieroutes

Elke vissoort heeft zijn eigen leefgebied, zodat er ook verschillen zijn in de eisen ten aanzien van vismigratie. De zalm, houting, fint, spiering, zeeprik, zeeforel en steur zijn anadrome soorten, deze trekken vanuit zee de rivier op om te paaien. De paling groeit op in zowel stilstaand als stromend water op en zwemt naar de Sargassozee om te paaien, waarna de jonge paling (glasaal) weer terug zwemt. Voor deze vissen zijn de zoet-zout overgangen en de grote rivieren belangrijk om verder te trekken naar België en Duitsland.
Vele andere vissoorten trekken tussen verschillende watersystemen afhankelijk van het seizoen. Binnen het Nederlands zoete oppervlaktewater is migratie belangrijk voor rivier- en beekvissen zoals de barbeel, kopvoorn, kwabaal, sneep en beekprik. Migratie van zee en rivier naar het polder- en boezemwater is van belang voor paling, driedoornige stekelbaars en spiering.
Vismigratie in Europa
De vismigratie is in de meeste Europese rivieren nog heel beperkt, alhoewel er enkele rivieren zijn waarbij vispassages migratie mogelijk maken. Recent is de EU Green Deal over Natuur Herstel gepresenteerd (EU 2022). Daarin worden ook doelen geformuleerd over vrij stromende rivieren (EU Green Deal: Removing river barriers so that at least 25.000 km of rivers would be turned into free-flowing). Het doel van vrij stromende rivieren gaat verder dan alleen herstel met vispassages. Voor vrij stromende rivieren is het nodig dat stuwen worden verwijderd. Stuwen leiden tot stilstaand water bovenstrooms van de stuw en een onregelmatige afvoer beneden de stuw. Nederland heeft nauwelijks vrij stromende rivieren. De Maas heeft zoveel stuwen dat er slechts een heel klein deel van het jaar over de volledige lengte stroming plaats vindt. En juist stroming is essentieel voor de anadrome vissoorten, welke allemaal zijn aangewezen als habitat richtlijn soort. Nederland heeft het hoogste aantal migrerende, rivier-optrekkende soorten van Europa; dat zijn: paling, elft, fint, zalm, zeeforel, rivierprik, zeeprik, Europese steur, Noordzeehouting, bot, spiering en driedoornige stekelbaars.

Bronnen

Deze indicator is afkomstig van het Compendium voor de Leefomgeving (CLO). Voor de volledige indicator en eventueel een actuelere versie kunt u deze indicator in het CLO bezoeken.